De aarde wordt te oud en ijziger,
haar korst zakt rimpelig in onderzeese
troggen ineen, snel bezig te vergaan.
De majesteit der bergen niets dan vlucht
voor het gewelf der uitgebluste vuren,
wanhoopssein aan steeds doodswittere maan.
Later worden wij weergevonden, kille
afgietsels van vreemde oerreptielen.
Vliesvleugeligen trof men zelden…
Span prikkeldraad en dreig met bajonetten
en leg ons als sardines in een hong
verdor ons hart, sla boeien om de tong
onthoudt ons vitaminen, vlees en vetten
plunder mijn huis die reeds mijn land bezetten
ontruk mij aan mijn kinderen, mijn vrouw
beloon verraders en bestraf de trouw
Maar stuur in godsnaam eens wat sigaretten…