De dag heeft mij al vroeg vermoeid
met kralensnoer van licht en luid.
Zo pas nog liep ik ongeschoeid
door landen van gespannen huid,
gestolde mist en sterrenwolk,
en om mijn haar, licht als een kosmos,
de nimbus van het vuurvliegvolk.
Hun vinger wijst naar ‘t zwijgen bros,
naar spiegel van het Himmelslicht,
naar schoonheid van…
De nacht, huiddiep en rimpelloos gelegd
met sterrenspikkels op zijn tulen kleed
baant zijn pad met staal van scherp geslecht
door tunnels mensenpassen breed
De dag van buiten rijmloos opgezegd
draagt hoornhuid als een dure eed
snijdt zich een weg door boeg en plecht
als horizon het licht betreedt
De avond neemt terloops de weg omhoog
schurkt…
Zij is, ik ben alleen de weerschijn
Zij doet, ik handel op haar woord
Zij denkt, mijn peinzen slechts de scheerlijn
Zij danst, ik wankel op haar koord…