Wil je mijn ring zoeken, vraag je,
mijn vingers worden zo smal.
We zoeken eenzelvig, beangst
om wat ons ontglippen zal.
Je gaat staan naast het bed
op leden zo dun en onmachtig
dat je er niet op kunt staan,
maten ooit zo krachtig.
En je valt in mijn armen
als ooit, onvindbaar alleen,
en ik leg je weer neer, gebroken
een ring om je heen…
Jij die zo luchtig was,
je bent bekleed, bekleed met gezag,
je schrijfsels, je spreeksel
hebben je ver gebracht,
tot de zoveelste macht,
je lopen een ritus
je spraakkunst ruis
ze hebben je ver gebracht,
ver van huis,
de uitoefening van je lach
is onbedaarlijk in orde,
je bent vanzelfsprekend geworden.
--------------------------
uit…
in woorden die diepte peilden
zocht ik
zinnen die doorsneden
wat verlangt in elkaar te schuiven
ik heb mijn best gedaan
een gedachte zo uitdagend
ik dacht hem eens
in welke uithoek Hij zich verborg
God moest wel verschijnen
het was toen dat alles verdween
wat ooit zinvol leek…
de elfen die je me toereikt
werken niet voor mij
je krijgt ze dood terug
ik zie de ijle treurnis
de gebroken dans rondom mij
en je reeds verloren keuze
tussen de elfen en mij…
ja het doet ertoe
wat komt en blijft hangen
als avondlicht
de lange aftiteling van een gedicht
het naspel waarin je verschijnt
en langzaam weer
verdwijnt
het eind van de dag
de echo van het licht
een laatste oogopslag…
er viel een stilte
als door duizend man
bijeen gezwegen
de schemerlamp trok
bedeesd haar licht terug
verstijfd weten
helder en vaag
dat iedere beweging
een antwoord zou zijn
op een niet gestelde vraag…
Geef me je hand,
en sluit de deur
geef me je hand,
loop mee naar de zon
geef me je hand,
en sluit het verleden
geef me je hand,
Straks heb je nog meer verdriet.…