Lauwe lentebries verwarmt mijn gezicht,
Wangen die gloeien gaan van zoveel buitenzijn
Waddengolfjes die kabbelend
Tegen de zeedijk van onze late jeugd
Zachtjes hoorbaar in stukjes slaan;
De grilk die stiekem met ons meeloopt
Onderaan de dijk, en wel goed uitkijkt
Dat hij niet te dicht bij ons komt,
Maar die ons ook voor geen goud…
We staan in Lauwersoog
de motor uit
en luisteren naar de stilte.
Links ligt de boot
die straks naar Schier zal gaan,
rechts de verlichte havenpanden,
achter het glas
twee visetende mannen.
Wind buldert vlaggen strak,
het wijde water golft.…