gekärcherd tot op nul graden
elk vers ontbladerd
elk woord gevild
de man slacht een schaap
in één haal snijdt het mes
het bloed bulkt – zo ook de dichter
de kraagsteen stut niet meer
de waterspuwer zwijgt
geen weemoed, geen vergankelijkheid
geen woekering, geen decorum
geen meeuwen op het spantbeen
restafval zucht niet
restafval…
niets gooit zich weg
en bewaren is geen optie
plastic en blik op maandag
verzameld werk
in een spoor van achterlaten;
lege dozen
een notitieblok zonder aantekeningen
een gedicht aan de rand van taal
twee helften
van hetzelfde potlood
bossen zonder uitgang
een huis dat zich ruimt
voor een dood die wacht…
kan ophouden te bestaan
*
en ik en mijn oude jongensdroom
ik leg mijn klauwen neer alsook mijn eeuwige tweestrijd
en misschien dat ook de muren ooit ophouden te bestaan
tot er doorkijk is tot op het vel van de andere de harmonie
die wellicht doorzichtig onleefbaar is zonder strijd
*
alles valt altijd op zijn plaats, zelfs wij zijn restafval…
Het vrolijke van vuilniszakken
wordt wel eens vergeten.
De vrolijkheid
van de terugkeer.
De korte duur van koeien, zonneschermen
en de liefde is onopvallend.
De vuilniszakken blijven. Hotels voor
gisten zijn het, haltes voor de dingen
op reis naar de tijd in de heuvels.
Ach zoveel nepalese prinsen langs
de stoeprand, zoveel nepalese prinsen…
ik heb nog restafval waar ik vanaf wil
er zijn nog puntjes zonder i
nog paaltjes zonder parkeerschade
tijdelijke voorzieningen, gewoon, voor
het geval ik moet empoweren
er is haast mee, er zijn plannen
om uit te rollen, planten te
bewateren, een maaltijd te verteren
voortgang te bewaken, het
teamproces, goals en objectives
een liefde…