vreemd hoe men herinnering wordt
eerst komen de gaten
waar je eerst nog kwaad om wordt
dan de berusting
het verleden roert zich
schept zijn eigen heden
zo lijkt het alsof je mooier wordt
de dieperik verdiept
jij klopt in mijn bloed
beitelt plaatsen in mij
een lichaam dat je zo goed kent
rekt mij op jouw pijnbank uit…
Groen was mijn gras
Jong en smakelijk
Bont kleurde ik de bloemen in de lente
Ik was zo ongelooflijk aanrakelijk
Heet de zomer, in de stad
Frivoleerde ik het terras
De zon die ik aanbad
Ik wist dat ik er was
Zelfs vallende bladeren
Konden mij niet verkalkend veraderen
Mijn leven, een en al kleur
De herfst sublimeerde mijn geur
Uiteindelijk…
te midden van wiegende bladeren
op het ritme van gedempt geluid
voelt het licht de schaduw naderen
drijven golven hun laatste rimpel uit
er is geen dagvullende volheid
de stilte is een teken aan de wand
zo snijdend stil, zo wijdverbreid
geen leegte is er tegen bestand
het nulpunt is reeds lang verlaten
getuige de verkalking van het been…
dit duurt nog voort, deze lijn
de cyclus, de spiraal
van adem en herhaling
zolang het weke weefsel
zich haastig versteent
tot fossiel met vlakke facetten
de verse stilte moet nog verkalken
avondlicht moet nog doven
we moeten ons verliezen, onwrikbaar
vergruizen, langs bospaden en
melkwegen verdwalen, thuiskomen
bij nacht, roerloos verstillen…
Soms willen wij
als pluralis majestatis
onze dichterlijke zinnen verzetten,
niet zozeer als bakens
aan de oevers
van een meanderende rivier
als wel om de leden te strekken
en premature seniliteit
door verkalking van dichtslibbende
aders te voorkomen...
____________________________________
Ze zat mij aan te staren
Zwartogig lange…
Verkalking
is het nieuwe zeer. Kom in, mijnheer, ik stel u voor aan moeder.
Hier wonen soms de kinderen. Hier komen ze thuis, ontluiken,
laten in de kamers hun warme nesten. In brooddozen schimmelen
de harde korsten met wat ooit choco was. Onder het bed schuilen
halve sokkenparen. Hier slakken de uren over de dag.…