Het is vroeg in de ochtend
als zij aan de dood vraagt
nog heel even te wachten
bijna ademloos spreekt zij zijn taal
vermoeid ritst hij de laatste dag
ruimschoots open en bijna gekuild
verschijnt helder een open gezicht
als was in handen van moeder aarde
sneeuw noch ijs deert deze vorst
al jaagt hij in zijn nadagen
menigeen de stuipen…
mijn witste bruidsjurk
trek ik aan
zie ik hem te wenken staan
in nood zijn komst verwacht
mijn bruidegom
mijn knekelman, ik kom
met een zeisslag maait hij
mij spontaan
apocriefe vleugels aan
witsierlijke bruid
doodsgezellin
leedvrij eeuwige leegte in…
Maar als eerste dan de finish gepasseerd,
maakt zich een enge vent aan je bekend.
‘Ik ben official hier. Ik zweer dat u mijn man bent.
Wees niet bevreesd. Ik ben immers zelf gedrogeerd.
Ik heb u afgeklokt. Het was een mooie tijd.
Nu wordt het laat.’ Dit met de stem van een castraat.
Je merkt hoe een knieschijf aan het trillen slaat
en vreest…
en gedichten aanhangen
Verzen vergarend om zich op te beuren
Tedere zuilen uit steen los te scheuren
Steeds in gezelschap van Maldoror-zangen
Zwijn zijnd plus parel, dus gecompliceerd
Stevig geworteld, gehuld in velours
Tijdens ons leven al haast een legende
In abrikozenkleur beredeneerd
Huid, erotiek, feller: adel, vriend, boer
Tot Knekelman…