Hij steelt de dood uit de gang
speelt grijnzend met goud en zilver
kieren lijken mee te kijken
en roestig ijzeren haken
laten de laatste lus bengelen
zijn handen wast hij niet
die lucht beroert niemand meer
de ring aan zijn rechterhand
schittert maar is te ruim
met zijn linkerhand
sluit hij de zware deur
het heeft gevroren
hij denkt…
sneeuw dwarrelt langs zijn raam
wijl hij de godganse dag bleke muren ziet
en stijfgestreken hagelwitte jassen
hij staart
bloesem aan de kastanjeboom, zee en meeuw
het oude jachtpad met die scheve plataan
winter is te koud om te verkassen
hij vloekt
niet om het sterven,
maar hij was zo graag met de lente gegaan…
Kijk ook maar uit het raam: een dik pak sneeuw
En elke ochtend is het stervenskoud!
Zo levert de natuur met sneeuw en ijs
Van deze fout het afdoende bewijs.…
in ontmoeten
was er nog
een minzaam groeten
ik keek hem aan
geen bloeddoorlopen ogen
meelij of een traan
of ik nog schulden had
zaken af te handelen
informeerde hij bij het wandelen
ik vroeg hem naar de tijd
hij lachte raadselachtig
met in zijn ogen eeuwigheid
ineens was hij verdwenen
een stervenskoude wind
streek langs mijn…
in het zachte
parelmoer van schelpen
ruist de zee
je stem zingt
boventonen op het
schuim van golven mee
nog zijn
je haren droog en
waaien in de wind
het gouden blond
van zon dat je
alleen in holland vindt
je ogen
spreken warmte
in hun diepste blauw
samen door
de branding maar
de zee is stervenskoud…
de caleidoscoop
gaf kleine drama’s
van de afgrond waarin jij dook
totaal euforisch
verkende jij de hemel
brandde in een stervenskoude hel
baadde goddelijk
in ezelinnenmelk
na een aangegaan duel
ontweek de scherpe messen
die zij naar jou gooiden
vastgeprikt op het draaiend rad
vocht met tijgerinnen
wie het eerste recht
op paren…
wereld van
winter verkeerd
die nu overliep
van dooiend ijs
smeltwater met
modderig contrast
toch zag ik de eerst
gekleurde stip
in het wittig pluis
het is daar waar
lente al heerst
en jij met warme
adem en lach de
ontdekking uitpakt
een pril rozetje
van het nieuwe
lentegroen dat het
voorjaar doet
ontluiken ook al is
buiten stervenskoud…
Daar waar zij legenden lazen
met een hartenklop van goud
verscheen zij op haar langste dagen
aan de luchten -stervenskoud
Verkondig nooit van haar verhalen
het is de nacht niet toevertrouwd
Zij is al oud -zij danst voor dwazen
die zich laven aan het mout
en aan hun kinderen vertellen
dat wie zwijgt zijn ziel behoudt
Zij wacht op woorden…
Langzaam schept de herfst
doorzichtige velden met
bruinrode schaduwen
lijken op slagvelden van
verslagen ridders, verminkt
onder verloren licht
waar stormachtige bladeren
knielen naast naakte
winterbomen, huiverend
zonder zomergewaden
bidt de priester tussen
stervenskoude en beroofde
lichamen, ontdaan van al
het bladergoud…