glimlach
naar mij zwaaien
alsof ik weer die prins was
die op een afstand kon liplezen
hoe de toekomst voor hem klaar lag
zwanen vlogen over de oevers
spiegelvriend je schreef mij
over toekomstdromen
het schip met gevoelens
voer met het innerlijk kind
langs herfst bomen
naar november haven
waar je vroeg
of ik nog heimwee kende
naar verregende…
gemurmel, bloem van
zangnoten en zoenende kittelaars, klinken naar vette
opiumgeur en lavastromen, hoed je met hoge hoed, voor
jaloerse demonen, gezworenen van de kift, in een plant
van leeghoofden, vol parelsnoeren, zacht is het lachen
van een wijze gek, die geen weerstand meer biedt, maar
alleen nog bidt als een kind voor de dode kever in zijn
verregende…
Kerst blijf ik verbeelden
als een wit winterland
van oneindige sneeuwvelden en schitterende ijskristallen
van vredige dorpjes die ondergesneeuwd liggen
onder een stralend firmament van miljoenen sterren
die licht halen uit die grote staartster boven de stal
alles ademt eeuwige vrede en rust ineen heilige nacht
Kerst beleef ik
in een groen verregend…
Even kijken ze
elkaar nog aan
Even zien ze
elkaar nog staan
Een blik die nog altijd
het hart versnellend streelt
Maar nu
van een afstand en met
een verregend beeld
van een prachtig verleden
met elkaar
Samen bijna altijd tevreden
Maar het is allemaal voorbij
Het komt nooit meer terug
Ze loopt verder
Haar stem huilt harder
slaat zijn…