vele keren
ga ik vroeg uit de veren
om te wandelen langs
weelderige bospaden
daar ben ik kind
met een verborgen spel
ik leef dan in fantasie
ongelofelijk wat ik zie
een boom wordt mens
met ogen, neus en haren
in dit sprookjesparadijs
met zijn hemelse geuren
een specht oefent subiet
op een kloppend lied
het mos sprankelt sterretjes…
nog in leven schrijf ik je
in schaarse tijd
mijn dodemansbrief
het laatste schrijven
van een bijna dode man
kort weloverwogen
en helder moeten
mijn woorden zijn
bied me
het is bijna zover
bied me een vrije doortocht
verleen me een vrijgeleide
naar Hades’ rijk
laat me zacht
tot stilstand komen
druk als zorgzame custos…
Ze vliegen altijd rond in Callantsoog
Een ieder vreest hier hun brutale bek
Op bakjes friet, het kind zijn zoete spek
Ze schieten graag met scherp, wie houdt het droog
Voortdurend op onze hoede voor hun kogels
Birdshit! wat moeten we toch met al die vogels?…
een bijna
briljante vondst
die sluimert in
de prullenmand
stukjes van
gebroken dromen
die ontwaken in een
kleurrijk mozaïek
het gedicht in
duizend stapjes dat
in zestien zinnen
adem vindt
daar kunnen ze me
's nachts wakker
voor maken
overdag liever niet…