Die meid daar
-ze lijkt mij wel volmaakt te zijn-
mag telkens weer opnieuw tegenover jou zitten.
Knalrood wordt jouw gezicht steeds weer voor haar.
Echter, rondom mij -en dit doet mij pijn-
straal je niet diezelfde hitte.
Toch denk ik
-waarom blijf ik dit geloven?-
herhaaldelijk dat jij mijn hart wel wil beroven.
Waanideeën zijn…
Een God zou mij 't geluk benijden,
Als ik door uwe blik geboeid,
Mij in uw liefde mocht verblijden,
In geestdrift voor uw schoon ontgloeid.
Met lieflijkheden overtogen,
Hebt gij door uwe zilv'ren lach,
Door 't glinst'ren van uw vlammende ogen
Mijn wil verlamd van dag tot dag.
Gij hebt de denkkracht mij ontnomen,
Gij hebt mijn oog gehuld…
(Lugete, O Veneres Cupidinesque(Catullus))
In de voorstadszones, in hun pendelnest,
Ging ik mijn zaad van delicaat verlangen planten,
Mijn razend blinde suggestie van poëtisch leven,
Een lege schel van iets uit zee en zout
Vandaag ben je er niet, je ontbreekt,
Ik zoek naar je toevallig gezicht terwijl nacht valt,
Sterren tussen een wildernis…
schijn zien
van dank voor wat Latijn hen heeft geleerd,
geen spijt voel ik, ex-classicus, noch falen
plusquamperfectum telt niet in hun praesens
futurum zijn zij, beelddoordrenkte wezens,
wat weten zij nog van klassieke talen
Herodotus' relaas over de Perzen
en de Aeneis van Vergilius,
Metamorfosen van Ovidius
en Plato, Cicero, Catullus…