zoeken
was toch onuitgesproken
gebaard
in reeds vervuilde doeken
wat zie je toch in mij
met je zachte ogen
wie staat er niet voor
jou in de rij
alsof ze naar je toe
worden gezogen
mijn voelen heet denken
in onbewaakte ogenblikken
maar jij hoort stille wenken
achter mijn lach van snikken
je schenkt rust
in een som van tellen
mijn demomen…
lief lachten
de demonen terug
ze spiegelde vaak
en als zij vervelend
werden toonde
zij hen de rug
zij was gewend de
stemmingsbeelden
te bekijken voordat
een meerderheid van
vormen op herkenning
begonnen te lijken
dan zweemde rest
heel traagjes
naar normaal
was aanspreekbaar
waren reacties
volkomen legaal
een leven lang
was…