wanneer ochtenddauw
de morgen kust
jakobsladders eventuele
onrust sust
wanneer een merel
frivool haar liederen zingt
een kikker uit het
donkere water springt
wanneer pinksterbloemen
glinsteren aan het water
wordt het nimmer
vroeger of later…
ik sla jouw liefde niet in de wind
maar omarm ze met al ik ben
snuif haar diep, tot in m'n poriƫn
stop wat in mijn broekzak, voor later
springend over wolken goud omrand
dans ermee tot mijn benen 't begeven
glij langs een jakobsladder naar benee
alwaar ik me laaf aan al dat rest…
Hij is alleen en boven hem zweeft een vogel
met een geweldige spanwijdte. Geluidloos
houdt deze hem ononderbroken in het oog.
Rillend drentelt hij rond. Hij wil en zal hier op
dit eiland zijn rede voor een wereldwijd gehoor
vormgeven. Regel na regel neemt hij op de
lippen en wat goed klinkt spreekt hij omhoog.
Telkens hoort hij dan in zijn rechteroor…
opnieuw naar het oog
waar het draad, zijdezacht, zijn weg door zou moeten
vinden, steevast weigert hij, frustratie groeit
want vroeger kon ze dit met gemak, kwasten bestrijken
donkere wolken die samenpakken met een vleugje grijs
om zich af te zetten tegen het woeste blauw, met schuimende
koppen die opkwamen zetten vanuit het niets
tot een jakobsladder…