Dat je grit in de droogte, stof op de aangekoekte nerf van het land, huidvel in schuilvorm.
Ik trap je. Mijn zolen van glaspijn, naadloos mijn hoef in het zand? Dat nooit.
Je droogde je trager dan gort uit 17-zoveelste storm. En ik knier. Zucht dat het kraakt.
Ik vermaal je.…
Hij volgde het glooien van de nerf
van voet tot la più bella kruin
en zo ontstond Pinokkia en zij beërfde
naast Pinokkio de paradijselijke tuin.’
Tracht de schrijver hier met mij te spotten?
Krijgt zíjn neus nu soms een flinke boost?
Tref ik mijn gelijke in bedotten
of biedt hij mij waarachtig troost?…