Pinokkia
De slinkse Antoniette
ging er met Gepetto van tussen.
Mijn vader legt mij niet meer op bed
en ik doe het zonder zijn kussen.
Ik mis zijn grijze kuif en kippige blik.
Ik voel dan wel geen bloed in aders kloppen,
maar het lot waarin ik mij nu schik
doet zelfs van een pop de omloop stokken.
Hier zit ik dan en overdenk mijn zonden.
Ik heb er veel op mijn lever.
In de hars die stolde in mijn wonden
knaagt de opmars van een leger kevers.
Jokken is mijn dwang en bij gebreke van
de pisang lieg ik nu mezelf maar voor.
Mijn uitschuifneus wordt dan nog altijd lang
maar zelfbedrog, daar pas ik voortaan voor.
Ik wil me graag weer tot iets vrolijks snijden
maar guts en beitel werden wapens in mijn hand.
Mijn gereedschap valt niet te benijden;
zelfverminking is de trant.
Ik ben nu bezig hulp van buitenaf te zoeken.
Van Foudraine lees ik `Wie is van hout?'
en volgens houtsnijden-voor-beginners-boeken
doe ik lang nadat ik aanving nog altijd alles fout.
Men beschrijft het oeuvre van mijn vader
als een revolutionaire trip.
Ik geld als het beste dat voortkwam uit zijn dichterlijke ader
naast nog iets anders dat hij schiep als God uit Adams rib.
Dat bijproduct bleef lang een goed bewaard geheim:
`Later wierp Gepetto het machismo overboord,
leerde krullerig en feminien te zijn
na veelvuldig divazang te hebben aangehoord.
Hij volgde het glooien van de nerf
van voet tot la più bella kruin
en zo ontstond Pinokkia en zij beërfde
naast Pinokkio de paradijselijke tuin.’
Tracht de schrijver hier met mij te spotten?
Krijgt zíjn neus nu soms een flinke boost?
Tref ik mijn gelijke in bedotten
of biedt hij mij waarachtig troost?
Als ik haar al vind,
zal ik haar niet veel te bieden hebben;
wie weet samen een poppenkind,
de wagen en paard Beppe.
Maar als geen ander kan ik het cliché vermijden.
Wat bewezen wit is, maak ik overtuigend zwart.
Ik zal haar om de tuin weten te leiden,
zand in ogen strooien en win met speels gemak haar hart.
Geplaatst in de categorie: lightverse