ik draag
dit gedicht
in stilte
als woning ongeschikt
door scheefgroei
leunen woorden
tegen de tafel
waaraan ik bid
geef mij stenen lippen
of breek het spiegelglas
de dood kan geen daken vlechten
met gebroken zwaluwveren…
dit huis is gaan hellen
met tijd als buigend gewricht
er brandt gebroken licht en ik
een kaarsloze luchter
hang hier bezwaard
met matglazen tranen
aan een zakkend plafond
geen venster lijkt het zicht te klaren
sinds geschoven gewicht
kamers ondersteboven dreef
los van ingeklonken grond
en wie slaat nu nieuwe palen
bevestigt het…
in de verte
verlichten feesten de lucht
opgeluisterd met illuminaties
natuurlijk de ultieme vlucht
uit duisters werkelijkheid
in scheefgroei van relaties
het circus van vandaag
spiegelt indrukwekkend groot
de glazen bol en sarcofaag
voorspellen en begraven
die gaven dragen
geen verantwoordelijkheden
de zorg voor elkaar
zoals…
grote woorden
hebben me pijn gedaan
bevroren knoppen die
nog open moesten gaan
joegen stormen
door het groenend blad
kaalden de takken
die ik al ontwikkeld had
met scheefgroei
vocht ik voor balans
in afzijdig blijven
vond ik zo mijn kans
leerde in pareren
mezelf te verweren
liet kansloos verschijnen
mijn toekomst niet ondermijnen…