mijn glimlach
voedt verdorde wortels
welke lang
het licht moesten
ontberen
ik vroeg me af
komt er nog zicht
op leven
uit droge grond
als het slechts
op tranen kon teren
ik koester de nog
schuchtere scheuten
blaas een zachte
woordenwind
langs het tere groen
ik weet het zeker
niets weerhoudt nog
de langzame weg
naar…
bomen legden zich neer
naast mij
en droegen de tijd
op het ademend mos
kon jij verstaan
hoe duizelend licht
woordenwind zeilde
in de hoogland schaduw
van de herfst
naar de lage duinen
onder de blauwe stroom
waar ik mijn ogen sloot
en in jouw leven lag
waar je danste en wervelde
een nest bouwde
de toekomst
van mijn verleden was…
verdrongen
in vleesgeworden
lichaamstaal
en zijn kennelijk
door een vroege duivel
afgedwongen
hoe zeg ik nog
je mag er zijn
als goud smelt
in warmte
wat zeg ik nog
als de tong
slechts wonden
kwelt
hoe kan jouw,
mijn boom groeien
als wortels
verdroogd zijn
en daar waar het water
gezouten lijkt,
en takken broos breken
bij woordenwinden…
Het hete vuur van woordenwinden
in dit glas water, Buitenhof,
waar ik mij steeds opnieuw moet vinden
als daggesprek en buitenstof.
Bestaat dit echt of zijn wij poppen,
naturen dansend tand om tand,
gedurig in heet vuur ontstoken
door beelden uit nat zand?
Ga maar bij dichters, boeren kijken:
hun vers, hun oogst, vast in de hand.…