maan
mijn jankende jeremiades
sneuvelen in volstrekte stilte
hun sikkel is kil en koud
Maar zij zien niet dat ik
een vredige spiegeloceaan kan zijn
goddelijke geheimen en
verrukkelijke vruchten herbergend
die ik wens te vergeven
aan de minste onder mijn vrienden
En ze zien niet
dat door mijn uitgedoofde ogen
een trouwe wolfshond…
hoewel ik jouw tegenpool was
vond ik niet wat jij vond dat ons samenzijn schots en scheef
trok verlangde ik enkel jouw glanzende huid in mijn villa
kakelbont zocht jij de rest van de wereld met jeugdig ongeduld
vertrok jij en belandde alweer snel in het duister onder het ijs
mis ik de warmte van je vacht zie ik enkel je starende lodderogen
de wolfshonden…