Festina lente; 1. De Uil, De Zon, en De Maan
De zon zei:
"Dit is zonneklaar!"
De kleine eikel lag er onhandig bij
door een vreemde vogel uitgekotst
dit alles guitig gade geslagen door een luie uil.
"Niets is helder als de zon, de zon
niets dan een felle flits in de lucht
- 's nachts zijn er duizenden
zoals jij -
niets zo helder als het water
klaterend in beken, het bekken
al onttrekken de mensen het uit steen
wordt het gevangen in een ton
geleid door leidingen, gestort, gedumpt
in putten verzeild geraakt, het riool
gestopt zal het nooit worden.
Vroeger of later zal ook jij vergaan,"
beet de uil de zon toe
"maar het water zal blijven bestaan."
De zon was al lager gaan staan.
"Zolang deze eikel er is, houd ik hoop
maar jij, draaikop, krijgt je gelijk.
Morgen ben ik echter terug in deze baan
en jij
pas maar op met die zwerver van een maan.
Weet je nog hoe hij vanachter de wolken sloop?
Met zijn woorden neemt hij alles in de zeik
alleen maar vragen stellen en weer gaan."
De zon was nog niet uitgesproken
of de maan bleek er al te staan.
"Hebben jullie een gezellig theekransje?
De dames hebben al het ijs gebroken
maar waar komt die wrok toch vandaan?"
De jongen, uilskuikens
deden van schrik een dansje.
Voor de luie uil was het nu wel gedaan
het was de zon zelf die afdroop.
Die heeft aan de andere kant het rijk
voor zichzelf een nieuwe dag te gaan.
"Oehoe, zijn we op de teentjes getrapt?"
grapte de uil, oelewapper.
"Ik begrijp dat jij het nog niet snapt
nog geen hond in het donker zo dapper!"
Door een brede wolk vertolkt
als een onheilspellende gloed
die de nacht met angst bevolkt
ieder wezen vrezen doet.
"De wrede wolf huilt welig op mijn volle dagen
de vragende magen van de roedel treurig gestild.
Je zou het ze zelf eens moeten vragen
of zij het niet liever anders hadden gewild."
De maan stond sterk.
"Allemaal goed en waar, maar let wel
zoals jij het schetst, kleeft dat feit aan jou."
De uil dacht nu ouderwets snel
vliegensvlug terug op zijn lievelingsklauw
pakte hij de buitenkans terwijl
wolken zich verdrongen, en de dauw
de maan elk zicht ontnam
op dat waarvoor hij kwam.
De uil gaf de maan nog één tel
die reflecteerde nog net fel genoeg:
"Zie dat eikeltje daar liggen, vol potentie
nu is hij nog klein en rond op de grond
spoedig zal hij hier geworteld raken
zijn kop opsteken en groeien tot de essentie
zoals jouw soortgenoten allen ballen braken
ieder mens zich krabt aan zijn of haar kont
zo zal ook dit eikeltje groter worden
een ijverige boom vol afsplitsingen
hopelijk blijft hij vrij van mensenborden
nagels snijden diep tot in de jaarringen."
"Wat jij als onomstotelijk waar ziet, maan
kan kloppen als een specht in een plataan
de echte waarheid heeft nog nooit bestaan."
Vermoeid en verscholen achter de bomen nu
lacht de maan minzaam naar de wijze uil.
"Ik weet dat ik niks weet
maar geloven is mij te cru
zie mij als een vroedvrouw
ik zie het goede in vuil."
... [2009] door R. van de Struik
uit de bundel: Festina lente (1 t/m 10) ...
14 mei 2025
Geplaatst in de categorie: overig