voor J.P.J. Maassen
De wind jaagt snijdend langs verijsde bomen.
De sneeuw vertolkt de liefste rol van mist.
De winter heeft het landschap uitgewist.
Geen water dat nog levend uit kan stromen.
Nu kom mij niet met eeuwigheid of Rome,
want, sceptisch als een Griekse solipsist,
laat ik alleen het sterven onbetwist.
Ik heb de dood tot vriendje…
Eerst dient de horizon zich weidser aan,
zo zonder bomen die het uitzicht zeven.
Dit werd pas 's winters even vrij gegeven,
om er dan snel een loofdoek voor te slaan.
Een kleine bal, een zwarte volle maan,
lijkt al wat in de verte is gebleven.
De bomen zijn steeds ijler weggedreven.
Van dichterbij zie ik een pony staan.
Daar ging ik met…