Het lieve naïeve verging in de tijd
ik ben ouder en ruwer geworden
groeide met tafels en stapels met borden
en met een soort verantwoordelijkheid
denken aan morgen, kommer en zorgen
en dikwijls gedonder binnen de muren
er kwam hier geen druppel melk tot verzuren
we hadden niet veel maar we waren geborgen
Hoe dikwijls heb ik mezelf niet…
Het is niet onwaarschijnlijk
dat ik die hou van wilde tuinen
van al wat kruid en onkruid heet
gras ga plukken in de duinen
en denk hoe tijd door onze vingers gleed
Wellicht ook dat ik dan gebogen
over boerenvelden loop
en tussen vlas-en korenbloemen
op blauw als van je ogen hoop
Het is haast zeker dat ik dan
in een klaverbed zal dromen…
Ik weet niet of er woorden zijn
voor het lied dat mij beweegt
als jij je ogen sluit
en daarbij nauwelijks hoorbaar zucht
Maar als ik dan alleen met mijn gitaar
tonen aansla die tastbaar maken
wat we nu niet kunnen zeggen
verdrijft dat beeld de muizenissen
en geeft een zoete smaak
aan woorden die we missen.…
Het woord viel,
op een ordinaire woensdagmiddag
bij de koffie
Jij glimlachte
dat ik voortaan je dienster zou zijn,
met witte schort
En ik zag mezelf in zwarte rok
en tranen, half april
Tussen bloemen
op jouw erf, waar onkruid woekert
als carcinomen
je stem,
nevelig als een zomermorgen
beloofde…
Of het moeilijk waaien is ?
vraag ik de wind,
of het een drang is, en wat hem drijft ?
En hoe hij het vallen beschrijft ?
Of het heerlijk schijnen is ?
vraag ik de zon,
of ze bang is voor het donker, het doven ?
En wat haar vasthoudt daarboven ?
Of bloeien niet het einde is ?
vraag ik de bloem
En of de pijn van in zichzelf te zijn, gesloten…
Ze beeft voor onweer en
dieven in de nacht en 's morgens
doet ze dat voor bosduifjes,
en wilde katten.
Ze heeft het altijd koud of warm
en ze vertrouwt geen vreemde arm
want het is moeilijk evenwicht te houden.
En ze wankelt op alle vlakken.
Sleept zich starend door het slopende
en slaapt in het gapen van de dag
Wil geen kruimels…