Als achter ons de poorten sluiten
strijken we neer een ieder zwijgend
het stroeve licht ons lot beklijvend
in dit godverloren oord
we trekken soep van oude botten
staren elkaar in starre ogen
het is alsof wolken vonken stelen
uit onze kruinen, wijd geopend
weigert de nacht de zucht naar sterren
en sterven gebeden op dansend vuur
van vers…
Herinneringen
het kader staat
maar zonder mij
alsof ik nooit
was meer dan licht
en ik twijfel over nu
Vandaag bel ik D.
het voelt als
voor het laatst
in al haar broosheid
nog eenmaal haar stem
voor de stilte spreekt
Gisteren
mijn zoon van vijf
huilt bij stef bos
want na de dood
komen we elkaar
nooit meer tegen
ik beloof het
hij…
Zonnebloed gutst
over een spiegelgladde zee
naar de ingetogen kust
en brandt de cadans
uit mechanische ijver
van klerken op het land
waar het vloeibare goud
door de loopgraven van
ingesleten patronen danst
de weerlozen smeden
broze pijlen en richten ze
zacht op het zonnehart…
Zachte ogen kijken me aan
oud en fragiel
maar nog steeds teder
bijna een moeder
was jij
daar waar ik leefde
Geluiden van weleer
dwarrelen neer
prompt verloren
ooit bevlogen woorden
nu slechts bestemd
voor dovemansoren
En straten lijken kleiner
alsof alles terugdeinst
voor zoveel verleden
mijn ouderlijk huis nu gesloten
als een winkel…
Als het tasten van een oude eik
in donkere aarde
of het waken in stilte
van vestaalse maagden
wachten wij, niet op iets
maar om het wachten zelf
tot de cirkel zich sluit
en reflecties de spiegel
voorgoed verlaten en
zich wentelen in eigen licht.
Dan pas komen we aan
waar we nooit vertrokken zijn.…
In de verte
achter een horizon
van traag licht
Ruist het lachen
van een kind
langs rijpend fruit
In de boomgaard
waar de rups
de appel mijdt
En sterft
om een vlinder
te mogen zijn…
een merel op het dak
vederlichte klanken
orakelen
het ontwaken
van deze dag
lief is deze merel mij
zijn euforie een
aubade aan de stilte
op een laatste reis
naar huis
en 's avonds
druipt de weemoed
van het dak
en betraant een bed
slaperige sleutelbloemen…
Ik praat
maar heb niets te zeggen
Ik luister
maar hoef niets te weten
Ik schrijf
om elk woord te vergeten
Ik zwijg
want elke zin
voert mij weg
van waar ik wil zijn…
Vanochtend vroeg,
tranen van ijs
bevlekken de ramen.
Mijn zoon ligt naast me
we luisteren samen
naar het gakken
van een trekkende gans,
de vrieskou beamend.
Toen besefte ik pas
hoe het begon:
het ontwaken
van vader en zoon
en de ijle schreeuw
boven de daken
kwamen
uit dezelfde bron
die er altijd al was…
Als de wankele vormen
van de verlopen dag
verstillen in zijn ogen
en in zijn armen doven
toont hij zich, de nacht.
Met een handje gapende gaten
uit angsten tot vergaan
stanst hij tijd en ruimte
tot nieuw eendaags bestaan.
Niemand hoort het kraken
van de nieuwe stenen daken
of het spannen zelf
van het hemelgewelf.
Als de nieuwe wereld…