't Is ál voor mij verboden grond:
Ik zou geen zode durven steken,
Ofschoon ik ook in woeste streken
Een lapje dorre heide vond.
“Voort!" zou het in mijn oren krassen:
Gij moogt gaan beedlen om uw brood!
Voor havelozen en de dood
Is hier op aard geen kruid gewassen !…
Hoe zacht ontroert zij mij ’t gemoed,
Die lang door elk vergeten dode,
Slechts niet door Hem, die hier zo zoet
Een geur doet opgaan van haar zode.
Zo als zij hier ligt, kan ’k haar mij
Slechts als een lieflijk wezen denken,
Die ’t leven opgaf vrij en blij,
Om God haar beste deel te schenken.…
Staat op, staat alle' op, mijn vroege Doden,
Herleeft, gekruisigden langs weg en veld,
Doorschotenen, voorover in de Zoden, -
Herkrijg' uw stem haar vroegere Geweld.
Rijst langzaam uit, vloeie over uw trekken,
Het beven van een nieuwe Dageraad,
Moge mijn Roep U tot nieuw leven wekken.
Herleeft, herleeft, gesneuvelde soldaat.…
Hakhout op zode'omsloot ze, zwaar bemost,
Daar hingen, zooals onder zee in 't bosch
Kooraalboomen, nog doode bladen los,
Verbruind. Daarin scheen nog de zon vuurrood,
Maar in 't gebloemte ging de kleur al dood.
Ook lag een dorpje in dat dal, waar rook
Fijn wemelde om heen van schouwen; ook
Dat zag ze.…