grootvaders klok in de vestibule
stond stil toen Sijtje van de Hoeve
werd geraakt
op haar klompen
had ze aangevoeld en gewaakt
tot de verzwegen vlet
haar oog ontvoer
met de beladen vracht
verscholen tussen teer en lompen
het doodsuur is nooit verzet…
Ik kan niet lachen, ik kan niet wenen,
Ik ben zo vreemd te moe,
De zomer-pracht gaat henen, -
Ik doe mijn ogen toe.
Daar-binnen is het donker,
Daarbuiten is het kil…
Wat of dat flauw geflonker
Van vèr beduiden wil?
Zou dát het doods-uur wezen,
Waar alles op zijn best,
Verheerlijkt opgerezen
Verschemert voor het lest?…
De traan des zeemans, die gevaren,
Noch 't naderende doodsuur vreest,
Is 't afscheidsteken van de geest
Aan vrouw en kind, wanneer de baren
Van d' opgeruide Oceaan
Het dobbrend schip verzwelgen gaan!
Waar Roemzucht, wederzijds ontstoken,
D' onmenselijke kampstrijd mengt,
Ook daar wordt vaak een traan geplengd!…
Je doodsuur is nu gekomen zei ze tegen mij.
Ze bleef er heel rustig onder.
In haar linkerhand droeg ze spijkers en een plaat met mijn naam erop.
En het uur van mijn dood.
Ze was enorm resoluut en heel sterk.
Haar kracht was onverdragelijk.
Ze greep mijn naakte voeten en smeedde er ketens omheen.…