inloggen
voeg je netgedicht toe

Netgedichten

netgedicht (nr. 38.363):

Ik wil de bloembolletjes voelen.

Het moet nacht zijn.
Ik moet de bloembollen niet zien met mijn ogen.
Ik ga de bolletjes planten diep in de aarde.
Alleen zand en ik en de sterren eromheen.

Ik ben een klein en weerloos schepsel.
Ik plant mijn sieruien.
Ik wil ze alleen maar voelen.
Ik kan ze alleen maar nog voelen.
Ik heb geen licht meer in mijn ogen.

Alles is hier zo donker om mij heen.
Ik wil ook zo graag jouw handen voelen.
Oh plaats ze toch tegen mijn slapen.
En probeer maar teder tegen mij te zijn.

Samen planten we de vele bloembollen in de nacht.
Met een schepje en we streken de laatste korrels zand aan met een harkje.
Ze was nog nooit zo dichtbij mij geweest als nu.

Maar opeens kwam ze nog dichterbij.
Ik werd er een beetje angstig door.
Zien kon ik haar niet want ik had niet meer het licht in mijn ogen.
Ik zo leek het werd omhelsd.

Iets in die richting leek het te gaan.
Ze omhelsde me en daarna klemde ze mij vast aan haar.
Ik weet niet waarom ze dat wilde.
Ze droeg aan haar vinger een ring met een scherpe steen.

Ze drukte die scherpe steen in mijn vlees.
Ik viel ervan om in een diepe donkere put.
Ik viel in het water.
Ik gilde want ik kon maar niet uit de diepe put komen.

Mijn reuk en gehoor begon ik te verliezen.
Ik voelde dat het water mij naar beneden trok.
De vreemde vrouw zette een zware deksel op de put.

Ik kon alleen haar bekoorlijke handen nog zien.
En voordat ze de deksel volledig had geschoven op de waterput zag ik haar lieflijke gezicht.
Ze keek lief naar mij maar in haar ogen zag ik dat ze beslist wilde handelen tegen mij.

Ik moest van haar sterven.
Opeens was ik alleen in donker en koud water.
Ik was door een onzichtbare macht al uitgekleed.
In een put met alleen maar water.

Nog eenmaal ging de deksel open.
Ik zag dezelfde vrouw zij het nog vaag, alleen haar contouren nog.
En iets als een glimlach naar mij.
Ze daalde neer in de put als een engel.
In haar rechterhand droeg ze ketenen van lood en daaraan zware gewichten.

Je doodsuur is nu gekomen zei ze tegen mij.
Ze bleef er heel rustig onder.
In haar linkerhand droeg ze spijkers en een plaat met mijn naam erop.
En het uur van mijn dood.

Ze was enorm resoluut en heel sterk.
Haar kracht was onverdragelijk.
Ze greep mijn naakte voeten en smeedde er ketens omheen.
En onder die ketens zette ze een ketting vast met een verschrikkelijk zwaar gewicht van lood.

Ze legde mijn voeten weer in het water en meteen daarop begon ik te zinken.
Mijn hoofd hield ze nog even in haar handen.
Haar ogen waren wondermooi.

Ze beminde mij.
Mijn hoofd hield ze nog even in haar handen.
Ik begon te schreien maar zij niet.
Ze keek me aan zonder medelijden.

Haar gelaat had een glans van metaal.
Haar handen waren koperkleurig.
Haar borsten smachtten naar mijn dood.
Uiteindelijk legde ze met geweld een plaat van steen op mijn lippen.

Ze timmerde met loden spijkers mijn mond voorgoed dicht.
Haar doodslagen waren verschrikkelijk,hard,meedogenloos, plichtsgetrouw.

Schrijver: cornil, 2 april 2011


Geplaatst in de categorie: afscheid

2.0 met 5 stemmen aantal keer bekeken 434

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)