glasgerinkel
en kletterend servies
in kleren wil ik ze wel hullen
de vreemde schelpen aan mijn hoofd
beschermend koesteren tegen de golven
die ongevraagd en onverwacht
soms zacht soms ongenadig
mij willen overspoelen
het is zo zalig om je zelf te horen
de harteklop en het ruisen van het bloed
de wervelingen van de eigen adem
en af en toe het rispen…
Ik risp zoetzuur op.
Hoeveel uren gaan er in de ijstijd?
Hoe lang al reist het licht?
Vragen die de adem voeden.
Raak haar lauwe, grauwe hals
En proef de lome ochtend.
Met een kriebel in de vingertoppen
Vind ik de diepste kern
Vel de beer die mij belaagt.…
kop
Alsof er achter het netvlies
Een papegaai schatert
Met een braakbal in de krop
Toch gniffel je in een klam vuistje
Als jouw schoot sneller ademt
Met wankele zwier
Met de heupen van een ballerina
Mijn verzengend vlees
Mijn verzadigde leeuwin
Zo schenk je jouw vezels
Aan de tand van het volk
Ze happen naar je als een krokodil
Ze rispen…
Gal risp ik op maar het smelt op mijn tong
Een honingdrop.
Het schuilt niet langer onderhuids
Jouw sluipgif suist stiller in de lobben.
Een blozende avond vult de kamer
Waar het jubelspook introk.
De geniepige gast drong door de gevel
Met een stroopstem.…
Daar flaneert ze en passeert een terrasje
steekt nuffig haar gemodelleerde neusje in de wind
scheetjeslatend bij ieder frivool stappend pasje
besluit ze toch maar voor een kopje koffie verkeerd
torteltjes flipflapperen rond haar tafel en koeren
om kruimeltjes sopkoek uit haar linksgedragen mondhoek
welke spetterend rondvliegen bij `t rispen…
hier
Foar de fersliten skuon, de ôfdroegen jurken
Foar in hânfol jiske fan it fjoer fan de leafde
Foar de maitiid dy't no sa ûnberikber fier fuort is
Foar de simmer dy't de earrebarre nei fiere lannen brocht
Foar de siel dy't noch hieltyd net leauwe kin
Dat de gloede fan joustermerken de hjerst al ferljochtet
De rogge terske is en de boekwyt rispe…