En wacht
Op de wind die gaat waaien
En ik graai naar woorden
Die verloren zijn gegaan
Waardeloos in oren
Van anderen
Van mensen die jagen
En ik maar klagen
Dat het anders moet zijn
Ik weet het ook niet anders
Ik sta en ik ga
Heen en terug
Vlucht en kom niet meer terug
Ik daal en ik stijg
Want anders kan ik doen
En ik nijg…
De twee grote paarden
gepeesd en gespierd
zwaar gevleesd
op de ronddikke poten:
zij schokken, zij nijgen
de koppen ter aard,
de zwetende koppen
grauw-manen omzwierd.
Zij trekken de wagen
zij trekken de kar
twee kerels! twee
werkvrome beesten:
hun vellen die glanzen
als zonzonnend git
om ronkende dampende leesten.…
wier blik niet rust
Op 't lommer van de dubble kust,
Of 't vlak der zaamgevloeide stromen,
Wijl ge uit het blauwende verschiet
De grijze Oceaan hoort komen,
Zijn drietand uwaarts nijgen ziet;
O Handelsbruid der Vrije Staten!…
Argus Panoptus
‘s Zomers is de blauwe man
meester van het groene veld
de winter dreef hem in de stal
en iedere avond meldt hij zich dan,
voor een plaats in het gebint
de vrouw waar hij van houdt
is hem ontstegen door wat zij weet
geen nijg meer met de kroon
vele nachten blijven koud
door de groene droom van hoon
als de zon de dagen…