Hij sliep in zijn zwarte kooi, waarvan
de toppen, gouden bollen om te strelen,
niet te breken en in zijn trillende hand
tussen de wijs- en middelvinger de pen,
waarmee hij zijn natte haren kamde,
alvorens het licht te doven. Hij zocht
voorbij het venster van zijn kamer naar
een droom waar de pijn was opgebrand.…
Ik kijk met onverbloemde lust
naar de schaduw rond zijn mond,
mijn middelvinger volgt lijnen
die bij aanraking even verdwijnen.
De verte zoemt zachtjes bijen,
voordat de stilte ons omhelst.
Hij glimlacht in zijn droom.
Met gespreide hand streel ik stil
zijn doorleefde robbenpels.
.…