mijn voorspiegel kijkt bedenkelijk
dit zal geen dag worden om lang
de adem te sparen, het lachen is
al lang vergaan nu het lijf zich om
gepijnigde botten wikkelt in een
door blindheid omlijst landschap
mijn ik vraagt aan de spiegel wat
hier de bedoeling van is, of elke
voorzet doel moet treffen, zoals
geestverwarring zonder spraak…
gezielt zijn mijn hem’len
prijkt mijner geest in’t ganser sop
gerstenwater is wat het beneveld
heersen den schim’len bij ’t hop
doch, och here die mijne geest verslindt
is het dan mijn begane lichaam
waar verlangen, streven, weerzin vindt
zijt gij toch met mij betaamd
mocht gij ogen tijdens vangsten
rust dan in mijner nederigheid
ontziel…