naarmate de nacht vorderde
spraken twinkelogen boekdelen
bleek jouw glimlach even
onuitwisbaar als de mijne
kroop je ongezien dichter
vond zo de weg naar dat
plekje waar over het bestaan
er van nog werd getwijfeld
scheen een zacht
licht op al het nieuwe
dat ik met beide armen
omarm en lief zal hebben…
Ik kijk naar je door de hittegolfjes van de kaars
warm en gezellig, tafelgescheiden en toch nabij
de trilling van het licht geeft je een engelgezicht
jouw twinkelogen zijn de verbinding met je hart
ze spreken zonder te zeggen, ik hou van je...…
je of werd gewoon
een discussie en je zilverkrullen
ik keek naar jou
verstrengeld pratend nachten vullen
je was inmiddels op mijn lijf geschreven
ik keek naar jou
bleef je oneindig liefde geven
gedachtes die ik rijmend probeerde
ik keek naar jou
hoe je schilderde, me inspireerde
je stalde botten en veren uit
ik keek naar jou
twinkelogen…
Dan lijkt het of ze dooft
van allerlaatste kracht beroofd
tot zij zich hervindt met twinkelogen
de oude mond in jonge krul gebogen:
“Het moede moederhoofd, kind.”
Het slot en zacht kent bitterzoet beloon:
“En je bent een lieve zoon.”…
een schouder die droevig droeg
waardoor jaren moeilijk leken
ook vertelde je van elke ochtend
vroeg uit de veren en duiven
opgedoft met kleurrijke ringen
van mannenkoren en samen zingen
van zaterdagochtend de lokroep
voor warme koffie met een velletje
ik ruik het shaggy, de grijze jas
de rookstoel en de brandgaatjes
zie rimpels boven twinkelogen…