dag oude vriend zei ik
net aan het station of
misschien dacht ik het
alleen
de weg wordt krap en
ik moet achter je gaan
lopen
ik herkende je aan je
jas
nu over je smalle
schouders als een
vaatdoek op een
houten stoel
het stof paste zich
aan je jaren aan…
Toch wens ik ons samen aan de afwas,
een gebroken kop waarom we lachten
kan misschien lijmen wat eens was,
anders koop ik wel nieuwe huisraad,
een mens kan niet blijven wachten,
de vaatdoek hang ik aan de draad
en onze scherven raap ik samen,
ondertussen open jij de ramen.…
het hapert in mij
de kou flaneert mij voorbij
mijn lichaam in vraagtekens
ik dans in ongewenning
als een vaatdoek
door de kouwe blauwte
net als auto’s die in
de sneeuw blijven steken
blijven mijn woorden
in de straten hangen
scheids waarom geef je rood
zo zet je mijn lezers buitenspel
gekraakt als een walnoot…
tot zo en dan gewoon
puur op karakter zij
aan de vaat en hij
alleen met zijn verlangen
een droge vaatdoek in de hand
elk kopje een gedachte
nat achter het oor
zij alhaast in dromenland
de nacht alvast in het hart
vertederd door het keukenneon
hij droogt wel zijn verlangen
als een Robin-theedoek-Hood
tegen al het eigentijdse bloeden…
laken aan de lijn
waaruit het water zich een weg naar aarde baant
-gelijk de regen druilend uit haar buien traant-
denk ik spelend met het slot van dit kwatrijn
de buurman buigt voorover uit het raamkozijn
hij roept me toe zeg op mijn scherpe blik afgaand
verdient je waskunst niet het predikaat hoogstaand
mij lijkt dat todje enkel nog als vaatdoek…