ruikt naar een tekening in vettig grafiet
De wereld komt naar beneden in doorweekte vellen
huizen smelten weg in een wassen schildering
het warme vet uit mijn huid vervoegt zich koudweg in
een huivering,
tastbaar zwellen mijn vochtige ribben tot dikke tralies
en benemen me de adem
Dit verstikkend grijs verwordt me tot een gevangenis
het steenkoude…
God oh God
waarom heb ik U verlaten
maar loop ik de deuren van uw kerken, kathedralen, godshuizen nog steeds plat
niet voor het gemak van het zitten
want de kerkbanken zijn keihard
niet om mij even of langer op te warmen
want de meeste van uw tempels zijn steenkoud
niet voor de graven van de doden
want ik gedenk vooral te leven
maar wel…
Een brokstuk huis, een stukje straat, was zij
met een van baksteen gemetseld grillig hart
Van toegeworpen brood werd ze al heel blij
kortom: haar leven bestond uit zuiver smart
Zwervend door de verlaten stegen en straten
sleet ze een bestaan, dat puur uit kil bestond
Toen ze ergens lag kwam elke hulp te laat en
eenzaam zakte haar kist in steenkoude…
"Een mens is niet van steen"
zo luidt het gezegde
een warmbloedig wezen
een uniek gegeven: leven
maar de kerk is wel van steen
steenkoud als de verwarming niet brandt
niet koel genoeg bij een hittegolf
niet op orde zonder koster
voor de interieurverzorging
geen klanken zonder organist/pianist
laat staan de dominees hij of zij
die het…
Nooit heeft een boegbeeld de zee verlaten
tenzij de eeuwigheid, tenzij de dood
Zomin liet hij Mária Lécina
Zij was steenkoud als van de dood.
¿Porqué, Mária?
Zij stortte neder in zijn armen
Het kruis sloeg tussen hun beider borst
Het sloeg neer met hen in een donkere stortzee
Geen die de ander aanzien dorst
¿Porqué, Mária?…