'
Jan sprak van monstren, dáár bleef het ook bij;
Ankerde dikwijls bij moeder aan huis,
Tot hij, 't was de avond voor Pinksteren, zei
(Wij waren samen en moeder niet thuis):
'Pleuntje, 't is wonder dat jij toch niet trouwt;
Als ik een stuk was als jij, wel verbruid!…
Trouwt en kweekt ge kindren,
wordt ge van den ouden tijd,
komt geen jonkheid hindren
als ze speelt en vrijt.
Oudmoederke en oudmanneke,
kruipt dichter bij het kanneke,
en drinkt verheugd,
op al dat deugt,
op oude en jonge jeugd.
Ha!
Niets zo leutig-fraai en fris
als bezemboerenkerremis!…
Tot zolang het meerderheidje trouwt,
Terwijl de rest haar nonnen-eden houdt.
Maar dat is dweperij, of zotte grillen,
Of kinderliefde, of iets daaraan gelijk;
Want 'daar zijn zoveel mannen als zij willen',
En zijn die oud of lelijk: zij zijn rijk;
Zo ze aan verstand nu juist zo zwaar niet tillen.…
krijgt de dochter van Donnechad
dat die dochter Isolde is,
blijft voor Tristan verborgen achter een rad
Tristan neemt deel en wint en vraagt zich af
wie is dat toch achter dat gespint
Isolde lacht hem toe vanachter haar veil
maar niet voor lang
want helaas brengt de strijd Tristan geen heil
die heil is voor zijn broodheer de heer Marke
die trouwt…
Wij willen hierom ’t huwen
Niet lastren en versmaân,
Noch ’t echtbed leren schuwen;
Wie trouwt heeft wel gedaan.
Wie ’t wereldsdom wil bouwen,
Mag vrij trouwen.
Wij moeten, in ’t hanteren
Van allerlei metaal,
Elk naar zijn deugd waarderen,
Goud, zilver, tin, en staal;
Het goud blijft hoogst in waarde
Hier op d’ aarde.…