Hector smeet lappen vlees
op de wegwerpbarbecue
en goot bellen whisky in de
truttige of treurige koffiemokken
van z’n stiefma -
ik knik, keek en kloof aan een peuk -
Alles uit zijn kern kwam met een
klompenmotoriek de wereld in;
Bot en bars en vaak verpakt in geblaf;
“Ja! Godverdekanker…” of
vunzig-gulzig smakkend
gewoon voor de lol…
ik heb mezelf de medicijnman
van het huis verklaard
zoals Napoleon dat deed
geen paus kan ons kronen
mijn oude naam is slechts
een zwakke prikkel
dus Camila nu gedwongen
mij aan te spreken met Sjamaan
ons appartementje is een witte doos
maar ik maak van hem een diepe grot
en beklad de muur met het figuur
van een wolharige neushoorn…
ze rommelt met haar boodschappen
rammelt aan het kettingslot
propt een brood in de fietstas
blaast nog even een kastanje lok
voor haar ogen weg
“Sta je op mij te wachten?”
“Nee hoor,” zeg ik, “heb geen haast.”
“Ah.”
ze lacht
het tongetje glibbert naar de hoek
van haar lippen
waar het kokkel-schuchter
naar buiten steekt
een knipoog na…
Lig je daar te woelen
in het sap van een bekerplant
veertien dagen overtijd
je eigen drollen ingeslikt
en uren met spastische vingertjes
tegen de muren getikt
Een dikke roze speklap
word je vanzelf…
tussen de blauwe basten van een winterbos
stonden we daar kopkluivend klinkt zo smeuïg
tegen de bleke berken blote billen
haar kerndier een scarabee
en ik een stinkzwam dippend doodshoofdaapje
nooit noemde ik haar liefje
en schampte niets dan het oppervlak
ik rustte mijn ballen en liet haar ruiken
dit ben ik
lekker spelen vond ze dat…
Onder de waterspiegel
krioelt een gehorzel
en ik knijp het uit mijn net
marsmannetjes en bloedzuigers
geeuwen plakkerig in de mazen
en ik zie zoals een eikel
uit de voorhuid glijdt
zo ontbloten zij stekels
en zuigers en de tandwielen
die hen aandrijven
aquatische insecten
priemen een plekje
in mijn weekdier
van een hart…
Middernacht
klikken mijn ogen open
Camila hangt erboven
en strooit een handjevol teken
met de zwier van een Sint
Een decemberspook
dwarrelt trosjes bramen
die mijn borsthaar binnenvallen
en daar knetteren
knapzakjes kanker of
knagende knalerwten
ze mijnen daar de griep
en bloeien tot builen
Dit is vergelding
Spoot ik vanmorgen…
Zee-egels zagen zonder duikbril ongetwijfeld
die parelbroden boven zich scheren
maar wisten zij veel
Of het nou meeuw, maan of mokkel was
alleen een zompige flens van algen
op het steen kon hen verleiden
Ik pafte op de boot en keek toe
Hector schonk nog een beker tsipouro in
“Jij ook?”
Ik knikte
Lorena was als eerste in de smurrie…
Een pluimpje hasj verlaat mijn strot
terwijl Camila in de hoek naast het bed
met een komodovaraan ligt te paren
en de stank van het beest de kamer vult
Drink je wijn en denk niet aan de morgen
word je wakker naast een nest vol
padden met tieten en dijen
of staat ze haar eigen eieren te bakken
Ik kook wel vaker in mijn eigen brouwsel
verdorven…
Het ademt aarde door zijn flarden
ondergrondse baarden
Door snorren snurken de zwammen
vlokken en sporen
Onder zijn hoeden hurken slakken
slurpend aan het vlees
In de lamellen liggen larven log
achter de luwte
En de regen met het mos heeft zijn
herfstroes ingestopt…