eigenlijk achteloos aanwezig
was het een dag aan het einde van de reis
een dag van de raaf
steenmeel en waterlicht
de zon lag op de grond en in de lucht
hing een inversie van tijd
achter de einder bleek geen
vooravond te bestaan
alles was rustig
en niets deed er nog toe…
Een bruine massa dood overspoelt
de aarde zinkend van zwaartekracht,
verdrinkend van ellende en leed,
zonder hoop op adem stikkend
in de vloed van bladerpulp.
Alle liefde is ernstig bekoeld,
vuren roken een uitgedoofde macht.
De bomen naakt en zonder kleed
happend naar zon, loos bikkend
de steenhouwers van uitgeputte hulp.
Ik weet niet…
zoals je ze kneedt
als een bakker zijn
beelden van brood
waartussen de wekker
afloopt en een paar
schoenen staan te wachten
op een warme jas in de winter
en blote voeten in de zomer
waartussen je thee zet
bij de koffie en toekijkt
hoe de klok de uren
fixeert met de seconden-
lijm van je herinnering
waarna het kastje verliefd…
In de ondoordringbaarheid van mijn zijn,
het artefact dat jij als mij aanschouwt,
terwijl ik nergens ben, ontsta in pijn
als sparteling, terwijl jij muren bouwt
rond het gras met de walg die mij vertrouwt,
in het matte zwart van jouw stalen as
waar alles is, en blijft, dat er nooit was,
in't git waar niemand nog mij raken kan,
waar niemand mij…