(voor Gerrit Komrij)
De kasteelheer komt nooit meer thuis,
zijn talloze boeken zullen nooit meer
in zijn zachtaardige handen liggen of
even de streling voelen, die hij als
letterminnaar graag uitdeelde. Men
durft de relikwieën niet te verplaatsen.…
aan haar venster
staat te wachten
Het 'teveel'
niet of nooit
binnen handbereik
naar aardse nuchterheid terug
De lakens in dekens
verknoopt en verward
onder het bed
op zoek naar sloffen
Kasteelheer...
in het diepst
van m'n gedachten.…
wachten terwijl je
op de stoep
van een kasteel staat
te dralen
langzaam verdraait
de bel een geluid
uit de gang
harde stappen
behang gaat aan de
kant
wasgoed leeft op
de kasteelheer
in aantocht
lawaai...…
Vanavond is de drempel
de rusteloosheid in mijn hart
Ik zit ik loop en verdenk het leven
dat het mij bespioneert
Groene takken
met dode vogels
die net als ik het nest
niet hebben onderbouwd
en te vroeg waren uitgevlogen
naar de grote wereld
Ik zoende de kiezelstenen
in mijn hand en waande mij
kasteelheer
Maar stierf als kind
in…
Hijzelf niet en Iris ook niet,
nee, het is een rijk kasteelheer uit
Frankrijk en bij hem dient hij nu,
onwetend, als nar. Hij zit op zachte
fauteuils en hij krijgt de malste
vleeswaren voorgeschoteld. Hij moet
wel van adel zijn, dat kan niet anders,
zo weelderig en er wordt volop gelachen.…
Alomtegenwoordig vanaf dan,
dreint de stem van notameneer,
ambtelijk als een bewindsman,
feodaal ook, als een kasteelheer.
Ooit jubelden koren het paean
voor Apollo: lied voor hun Heer.
Zo hoort thans het meisje uit gras, plant
en boomschors veelstemmig een doemleer:
glorie en eer van bonnetjesman.…