Ze falen als vrienden en broeders
als verwanten en hoeders
wiens bier-bevloeide lippen
klatergouden woorden baren
hun herhaalde eden van trouw
blijken lichtzinnig gezworen
de holle wind verklankt
En ja, ik begrijp hen wel
soms ben ik de woeste zee
en tracht ik te tonen
wat in mijn inktzwarte diepten huist
wat gezonken en gebroken…
mijn staf in de haard
Als de zomerwind onder onze kleren speelt
Rolt het fortuin, munt na munt
In onze gescheurde zakken
Dan gist de aarde
Dan wentelen we ons in de hitte
Pulkend aan de gore knopen van gisteren
De rafels van onze broekspijpen vlechtend
Als de zomerwind onder onze kleren speelt
Een gunstige adem uit de tropen
Ruilen we klatergoud…
dansen in de zilveren armen
van wat lome golven, blozend
aan hun borst gevlijd leveren franjes avondrood
zich zachtvrijend uit aan hun kokkelende waterpartijen
uit de gespannen nachtboog langs de schemergordel
tuit dorstig langend scharlaken zonnegloor haar
schone lippen landinwaarts waar boven
duin een saffranen maan als luchtbaken gezet in
klatergoud…
(museumopruiming)
Met een pauw het kelderluik heffend
bevroedend de draagwijdte van een onschatbaar
lang durend martelend verblijf
door brokstukken omringd een bemodderde hand
in een plas de verscherfde spiegel
van een klatergouden maan
onder de lichtkroon der vorst
door saletjonkers verraden de ketterse bisschop
onthoofding getekend…
Ik zag er tegen 't goud de Deugden opgewogen,
De Mening aan de evenaar;
'k Zag de Armoe schuld geteld; de Schuld triomf in de ogen,
Of daar geen hoger Richtbank waar';
'k Zag grote kindren zich bij 't klatergoud verbazen,
Hun graan verkwisten op een klip,
Uit ijdle droom en hoop een bonte zeepbel blazen,
En wenen bij zijn kleurloos slib…