Aanblik van trouweloze ogen,
in laaghartige kwelling,
met een glimlach die veinsde,
een hart genoegelijk onderwierp,
aan valse en zilte emotie's,
verteren zoetzwevende gedachten,
verhullen lustere wolken,
in duister gehuld met zwart agaat,
ontkiemen verfoeilijke tastzinnen,
die onbarmhartig toeslaan,
om de bespotting van liefde,
in lijdende…
Daar midden op een witte roos
zat een wezentje zo teer en broos,
het had een lijfje rank en klein
de vleugeltjes als kristal zo fijn
en wat een wonderlijk schouwspel bood
zij waren als karneool zo rood
en daar als agaat een rand omheen
het leek werkelijk een edelsteen.…
toen viel de stilte
hoorbaar als een waterdruppel
begon de dwaaltocht door de grot
kalksteenkegels sperden ons de weg
als stenen afgodsbeelden
wanhoop droop in pegels
van het gewelf
langs torenhoge ijskaskaden
van langvergeten angst
heel even fonkelde het meer
agaten spiegel in het vuur
van onze fakkels,
onpeilbaar als het navelstarend…
de bitterheid voorbij
schermt hij zich af
van profaan rumoer en aardse illusie
hij speurt naar wijsheid
in het mystieke achtvlak
dat het innerlijke licht bundelt
op het raakvlak tussen vierkant en cirkel,
waar de werelden elkaar ontmoeten
in de agaten kubus
sluitsteen van het gewelf
licht de stralenkrans
verder dan de krochten…
Komt ze weer de boom genaderd,
Valt er weer zulk groen gebladert
Voor de voeten van Agaat.
Die zich thans toch gaat verbazen,
Dat zo zonder windeblazen
Hij zijn blaadjes vallen laat.
Is de herfst alree gekomen?…