Winter is het
in zijn hoofd
de hele zomer lang
nevelflarden blokkeren
de warmte van haar zon
zijn helderheid van denken
dagen alweer korter
lijken nog steeds
eindeloos
nauwelijks lichter
dan de schaduw
van de nacht…
de nacht verdwijnt
in werelds ontwaken
tranende ogen
begroeten de dag
waar duister verdwijnt
in nevelflarden
het gezang van de merel
even verblijdt
verdwijnt haar hoop
op vleugels gedragen
het lied in de morgen
vervaagt
in het niets…
de ondergang van ‘t licht
verlengt de schaduwen
van de sombere sparren
projectie in zwart en grijs
bevroren en verstijfd blad
de avond in kille kleuren
de nacht lijkt zonder einde
in grauwdoodse nevelflarden
berusting in ‘t onvermijdelijke
er is elke dag een wonder
als ’t opkomend licht ontwaakt
de schaduwen korter worden…
Door nevelflarden omgeven
met opkomende zon uit het verleden
komen beelden van een gelukkige jeugd,
herinneringen aan weelde
Een beschreven blad dwarrelt
om zijn bestaan, echter meer ruimte
brengt ook onzekerheden wanneer
het vraagt om houvast los te laten
Bomen omgaven mijn ouderlijk huis,
in onze tuin liepen kronkelpaden
vol met bladeren…
Toen de damp weggetrokken was
zag de aardkloot korte tijd schoon
Daarna werd het weer een moeras;
besteeg het kwaad weer zijn troon
Waar de hoop even had gegloord
stierf die gelijk een nachtkaars uit
Even leek haar stem hier gehoord;
pijlsnel verging dit schoon geluid
Wijl nevelflarden zakten in ’t stil
keek de schepper op de aarde toe…
blauw
als de ziener zegt dat
de wraak van het heilige
meer groot zal zijn
een plotseling opstekende
wind brengt reusachtige
golven teweeg
het water kleurt rood
leven verandert in de dood
het oog van de piloot ontmoet
het honderdvoudig groen
alles dampt van vruchtbaarheid
totdat hij drijvende takken
ziet in een doodse poel
giftige nevelflarden…
bollen strak naar voren
willen sneller dan de houten romp
lange spitse wimpels roeren zich heftig:
rappe tongen van reuze albatrossen
welke zilte luchtstromen proeven
kieskeurig de verlangde wind zoeken
vroege schemer nadert bedachtzaam
bestrijkt alles met ijle waterverf
zacht wuift de driekleur op het achterschip
is een hoekige bonte nevelflard…
licht en ‘t teer geluid
Waar al voor het lief zal wijken
voor mijn eeuwig schone bruid
Laat ons maar in stilte genieten
van twee frêle handen in elkaar
Stilte zweeft over ons gebied en
streelt ons de gevoeligste snaar
Laat ons maar ’t lief omvatten;
enkel stilte toestaan in ons hart
Nu wij ons lange reis hervatten
ingesponnen in deze nevelflard…
nog pas gisteren
voorjaarshelder stralend
in tal van tedere kleuren
verwachting van toekomst
hoe kort dan ook
is dof nu de stad en kil
oogt onherbergzaam
ontwortelde bomen, ontdaan
van bladeren, vogels
stratenloze grijze vlakte met
bewoners noch hun huizen
door nevelflarden omlijst
nauwelijks nog leven onder
oneindige dreigdonkere en…