inloggen

Gedichten

gedicht (nr. 4.774):

Ostrea Gigas

Van rechts zwommen veertig vissen deze
monden binnen, hunkerende kelen
even zoveel maal betast, gorgelden gulzig

als afvoerputjes doen. Loom de lichamen
in een crème van saffraan, dobberende
plekken in de zomer. Vergeten het visbestek.

Amuse-gueule. Wij wentelden om, in bouillon
van grijze garnalen maakten wij er honderd
tachtig graden van, spoelden aan.

Onze zinnen begonnen te brabbelen, wij wisten
ons boven, noch onder of van opzij, boter
zacht de canapé en peterselie

rondom zogen wij met kleine geluidjes,
slikten van achter hoge ruggen tot
wij niet meer konden. Herkauwden het dierbare,

hielden onze platte buiken vast.
Entrée. Een schim beproeft zijn rijk,
ik de snoekbaars die door appelketchup

lauw de cantharel passeert, gestoofd
het lichaam, en mij meevoert met zijn broed.
Ik proef natuurlijk jou, weersta mij niet

als ik je toebereid, je omsla, aantrek.
Kleine garnaal, lispelde jij, dit gaat
niet gaan, je wordt te glad, ik kook je, pel

je uit, deze rouw siert ons niet.
Pièce. Wij werden gerookt in lucht,
in as gegaard, in aarde bewaard.

In dagen van het zilte oesterwater
schroeiden onze rauwe monden aan

elkaar. Thans roep ik u aan. Tien oesters
slechts. Visser, laat mij gaan.

----------------------
uit: Raster, 2004.

Schrijver: Jane Leusink
Inzender: vm, 8 maart 2022


Geplaatst in de categorie: voedsel

3.0 met 14 stemmen aantal keer bekeken 5.768

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)