opgedragen aan een immer kranige dame
ze deed daar zo heel gewoontjes over,
alsof er nooit een woord was gezegd.
Alsof het eeuwig leuk zou blijven.
Ik had haar niets in de weg gelegd.
Ooit sierde haar die jeugdige lach,
Ondertussen weggekwijnd onder druk.
Haar ogen die geen tranen meer lieten.
Ze droomde verder van liefde en geluk.
Ze stond daar zo heel gewoontjes te wezen,
Niets speciaal, altijd opgetut.
Een mooie jongedame zonder bontjas,
Enkel God hield haar in de pas.
Ze bleef daar eeuwig staan in alle tijden,
Van herfst over winter tot de zon.
Altijd kranig en zonder ene motie,
Van wat haar uit haar lijden verlossen kon.
Ze sprak daar zo gewoontjes over,
Alsof het iets was van alledag.
Niet dat het iemand wat kon schelen.
Verdwenen was die jeugdige lach.
Zo kwam ik haar onlangs weer tegen,
In de sneeuw, liggend op de grond.
Haar ogen gesloten van schaamte,
Helemaal koud, het was zo dat ik haar vond.
Geplaatst in de categorie: overlijden