1800
De honderd steden met poorten 's nachts op slot.
In de grachten, tollend van vuil, roeit de bacil
van cholera asiatica aan. Venen tussen de steden
dof overstromend. Droge gronden hoeden jager en
herder. Aan de oostgrens rondom de dorpen weiden;
akkers met meekrap, vlas, hop, hennep. Laagveen
daalde in 't water af. Soms, in de mistflarden, bij
vuurvliegjes, dwaallichten, zweeft als uit een bijt
gehakt, ivoor, het oudste beeldje aan van een eerst
gezicht, haar hals omlijst door geplooid doek boven
de laatste wolf en bever. Haar neus ruikt de geur
van het onland, pinksterbloem en zuring. Drijfnat,
hard en onherbergzaam zijn duister toevluchtsoord
grijze dorpen; koud volkje zit bij houtrook en vuur.
----------------------------------------
uit: 'Laaglandse hymnen II', 2002.
----------------------------------------
meekrap - verfplant.
Inzender: nt, 26 februari 2018
Geplaatst in de categorie: landschap