Het wonderkind
Van doden kende hij de naam,
hij noemde die en maakte hem opmerkzaam
op zijn bestaan.
Hij sprak soms uren met de grond.
Zijn ouders lazen hem uit sprookjesboeken voor.
Hij schreeuwde naar de maan, hij sloeg
zijn vuist stuk op de muur;
het hielp niets:
ze trokken met miljoenen handen
aan zijn naam.
------------------------------------------------
uit: 'Jubileum en andere gedichten', 1997.
Inzender: ip, 22 juni 2008
Geplaatst in de categorie: individu