Aan de ganzen
Laat in de nacht, wanneer ik dromend door
het venster staar, roepen uit hoge luchten
onzichtbaar overgaande ganzenvluchten;
een zwak gekrijs, dat zwelt en gaat teloor.
Nauw drijven door de duisternis geruchten;
de zomernacht is zwoel en drachtig. Voor
de sterren hangt een nevelwaas. Ik hoor
de donkere aard’ in diepe sluimer zuchten.
Ay, vreemde vogelen, die komt overzweven
en ongestoord de brede vlerken vouwt
in landen waar nog vredig volken leven,
Vertelt hun, hoe men hier de vrede rouwt
en welk een ongeluk de mensen lijden
die d’overgaande trekganzen benijden.
----------------------------------
uit: XXVIII sonnetten (1941)
Inzender: M.R., 4 maart 2017
Geplaatst in de categorie: dieren