Wijnrood
Handlangertje van de dood, de tijd, haast
zich nooit, verlaat zich nooit, treft,
geluidloos en rattig in zijn tred. Spoorslags
ijlt vooruit al wat de wereld najaagt.
De rust tijdens de vlucht. Ik drink wijnrode
lippen van minnaressen met wangen hectisch
nog van de tocht door de stad; ik brand me
aan glazen warm al van blos en mondafdruk.
Langs de trambaan, richel van smalle spiegels,
daar woon ik. Want wist ik niet waar ik woonde?
Telkens verder zonder verweer, het loflied
zingen van de open weg: daar moet ik zijn,
met koude voeten nooit tot stilstand gekomen.
-----------------------------------------------------
Uit: 'Lippenrood', 1997.
Inzender: MA, 10 juni 2004
Geplaatst in de categorie: tijd