De werkster spreekt
Mijn doodsvijanden heten stof en pluis.
Ik ben de gesel van de spinnenwebben.
Zie hoe ik keer en ruim en poets en kuis -
De oude spinsels zullen mij niet hebben.
In een aan kant gemaakt en helder huis
Kan het bestaan altijd opnieuw beginnen.
Mijn broodheer noemt mij - hij is nooit abuis -
'De Mondriaan van haard en tafellinnen.'
Ik had maar weinig schik in zijn fauteuils.
Zijn staande schemerlamp werd neonbuis.
Ik ben tenslotte bezemkunstenaar.
Ik gaf zijn bed mee aan een scharrelaar -
Zijn dikke, donzen dekens ook. Gezond
Maar prachtig zal hij dromen op de grond.
---------------------------------------------------------------------
uit: '52 sonnetten bij het verglijden van de Eeuw', 2000.
Inzender: edw, 5 augustus 2022
Geplaatst in de categorie: woonoord