inloggen

Gedichten

gedicht (nr. 2.510):

Klacht van de weduwe na het vergaan van de vloot

Ik knier dat het een aard heeft. Waar het land verdampt, in asblauw een pluim een veeg
uitgestrooide lijn het zand condens de adem licht de adem in waar. Ik had je uitgerookt
ik knier je lag in splinters narwalhoorn in mosselscherven o.

En de oestervloot van 17-zoveel vertrok, sloeg zich uit en haalde verhaal op het land
je was scherp als het blad vandaag de scheermes klapte open knier ik dat het op het strand
waar het land waar jij voor mijn voeten. Ik knier blauw bloed vandaag, as als de lucht

het verdampende. Aarde = korrel = Babeltoren van manvrouwkind geweeste levens,
geestgrond hier aan de kust ja het zucht. Eet mij. Mijn woord is perkament. En was.

Dat je grit in de droogte, stof op de aangekoekte nerf van het land, huidvel in schuilvorm.
Ik trap je. Mijn zolen van glaspijn, naadloos mijn hoef in het zand? Dat nooit.

Je droogde je trager dan gort uit 17-zoveelste storm. En ik knier. Zucht dat het kraakt.
Ik vermaal je. Ik moet want het lopen gaat door het gaat asblauw en gaat als een snijbrander
vloek je tekeer en mijn zolen: aan spelden gewend. Schuur ik, kerf me, leg ik me uitgestrooid

op je vlakte. Verraad in asblauw. En ik knier. Lispelend mosselvlees, je had je in golven en
vlokken gespreid. Dacht je dat ik dat ooit geloofde?

Je bent mijn gebed jongen jij. Ik knier. De zool van het land is de mijne.
Het snijdt waar ik loop. Ten onder. Verzuipen in het zand.

--------------------------------------
uit: 'Het uur van de pad', 20012.

Schrijver: Liesbeth Lagemaat
Inzender: dvb, 21 maart 2014


Geplaatst in de categorie: rampen

4.0 met 2 stemmen aantal keer bekeken 1.746

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)