Geen gezicht 1953
Al bij de oogarts wou ik niet lezen:
de allergrootste E, ik zag ‘m niet staan.
Ik wou al vroeg Foster-kindje wezen.
‘Wat staat h i e r nou?!’, schreeuwde de arts ontdaan.
De tranen drupten in m’n jongensblousje.
‘k Had allebei m’n oogjes dichtgedaan.
O! ‘k voelde dat de man nu snel ging slaan:
‘Een h o n d j e…?’, piepte ik, ‘…òf een p o e s j e?’
De klap die kwam kan ik vandaag nòg horen:
schuimbekkend vloog de arts de kamer uit,
kwam terug en schoof een lasbril op m’n oren.
Maar ditmaal zag ik s t e r r e t j e s voor de ruit!
Doch déze observatie hield ik vóór me,
en prees het zicht. Kwam thuis op het geluid.
Inzender: Redactie, 28 mei 2017
Geplaatst in de categorie: lightverse