Het ongerede
Toen radio's nog bakken waren
kon je op hun dashboard reizen,
kon je naar verlichte steden.
Al die steden, mooi op rijtjes,
kwamen door de kamer kraken,
bazelden met blikken bakkes
en bedoelden te bedoelen.
En wij hoorden, met de oren
bloot getrokken door een knipje,
mannenklanken zonder hoofden.
Kruissteekhandwerk broeide
op de stoelen onder ons.
Buiten, links en rechts een hoek om,
bij een standbeeld van drie palen
die op dunne doden leken
stonden mensen met gezichten.
Grote mensen huilden, buiten,
en ze mochten niet bewegen,
omdat niemand nog mocht zwichten.
Ook de tijd mocht niet bewegen.
Iedereen op heel de wereld,
heel de wereld van het dashboard
deed zijn mond dicht, maar de vogels,
wisten die veel, floten door.
Benen die verdwenen waren,
kon dat van het zwichten komen?
Werden die alvast begraven,
wachtend op wat verder leefde
en er later bij kwam liggen?
Doden, daaraan moest je denken,
maar ik kende nog geen doden
en we hadden zelf geen dieren.
Alle mensen droegen namen,
in het hoofd gegrifte namen,
n ht hfd ggrfte nmn.
Iedereen viel bijna om.
Wat ze aan elkaar begingen,
zweeg in dingen, alledaagse,
soms beschilderd en soms nuttig,
rond wat niet meer blijven zou.
Nieuw moet alles, nieuw en
nieuw en aan gebouwen
in de steden hangen rimpelloze
vrouwen, navels als de
ingang van een groeve, hun
gezichten, gaaf gewonnen uit een
menigte van stipjes, smuilend
om wat wij behoeven.
------------------------------------
uit: 'Wuif de mussen uit', 2006.
Inzender: dt, 4 mei 2018
Geplaatst in de categorie: maatschappij