Zij haalt haar lapjes uit de kast
Zij haalt haar lapjes uit de kast, schudt die open, tilt ze tot tegen haar kin.
Het hoofd erboven als een goochelbal, rolt naar links, naar rechts.
Ze ontwaakt
als een kaal blad, lege mal, paspop,
hangt kleren rond haar schouders, begint te leven.
Of zijn het de kleren die gaan ademen? Buiten haar om,
buiten het ijle diep vanbinnen zijn zij tastbaar, zichtbaar,
je kan ze aanraken als je wil, de fracties die zij toont.
Doorzichtige vissen die langs je vingers glippen.
Hij zou beter kijken naar haar ogen, het licht erin,
vlekken, schduw die over het oogwit schuift.
Of lees de regels in haar handpalm.
De legende. Wie is zij.
Wie haar ziet lopen, wat ziet zij? Een glazen meisje
op te hoge hakken, dat plassen en putjes mijdt.
Ze mag niet vallen, niet struikelen,
haar glimlach zou aan scherven op de tegels slaan.
(snel samenrapen, in haar tasje stoppen thuis plakken, later)
--------------------------------------------------
uit: '21 dichters voor de 21e eeuw', 2004
Inzender: ww, 23 november 2020
Geplaatst in de categorie: maatschappij